De zaak omtrent de vraag of de SPG al
dan niet verplicht is om vrouwelijke leden verkiesbaar te stellen is een
klassieke zaak over de botsing van grondrechten. In dit geval: vrouwenrechten
versus godsdienstvrijheid. Ik heb mij nooit zo in deze zaak verdiept, maar dat
is meer omdat ik het antwoord voor mezelf al wel had bepaald.
Er is namelijk altijd een criterium
die zich aan mijn gedachten opdringt bij het zoeken naar een oplossing in een
dergelijke strijd. En wel de vraag: “wie heeft er de vrijheid of de keuze om op
een ander manier zijn recht uit te oefenen indien in de betreffende zaak dit
recht niet wordt toegekend?”
Deze gedachte werd een aantal jaar
geleden geboren toen ik hoorde over een zaak die had plaats gevonden in Zwitserland.
Ik weet geen details meer, maar het kwam op het volgende neer. Het ging om een
man die een blasfemisch film had gemaakt. Christelijke groepen wilde er een
verbod op. De rechter echter liet de vertoning van de film doorgaan. Deze had
namelijk plaats in een besloten ruimte. De christenen hoefde er dus niet mee geconfronteerd
te worden.
Bij mij rees toen de gedachte dat er
moet worden gekeken naar de mogelijkheden van beide partijen bij het niet
toekennen van hun respectievelijke rechten. In deze situatie had de filmmaker
naar mijn mening de minste mogelijkheden bij het verbieden van zijn film. Het zou
voor hem dan einde verhaal zijn (een hoger beroepszaak achterwege gelaten). Echter
bij het wel toestaan van de film in
besloten ruimte hebben christenen de keuze/vrijheid om wel of niet naar de film te gaan en er dus wel of niet door
gegriefd te zijn. Dus hun rechten worden daarmee niet direct geschonden.
Ook in de SGP-zaak vind ik dat het
antwoord op de vraag wie er de vrijheid of de keuze heeft om op een ander manier
zijn recht uit te oefenen indien in de betreffende zaak zijn recht niet wordt
toegekend, in het voordeel van de partij is moet worden beantwoord.
Met de uitspraak van het Europese Hof
van de Rechten van de mens, die dus bepaald heeft dat SGP wel vrouwen
verkiesbaar moet stellen, zijn er naar mijn idee geen andere mogelijkheden voor
de partij om hun vrijheid van godsdienst uit te oefenen. Ze móeten vrouwen wel
op de lijst zetten (al schijnt dat in de praktijk nog wel te omzeilen zijn).
Zou het Hof de SGP in het gelijk
hebben gesteld, dan was er voor vrouwen nog wel
de mogelijkheid om de politiek in te gaan. Het had vrouwen hun recht om
verkiesbaar gesteld te worden niet geheel ontnomen. Zelfs niet die van de
SGP-vrouwen. Er zijn tenslotte andere partijen of ze kunnen zelf een partij
oprichten. Dat klinkt wat kort door de bocht, maar het is niet zo dat vrouwen
anders massaal niet meer de politiek in hadden gekund.
Nu weet ik niet of mijn ‘keuze’- criterium
volstaat in alle situaties waar (grond)rechten botsen, maar het is wellicht een
handig en eerlijk criterium.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten